Programmatoelichting – door Stijn Janssens
Hoewel het idee van de dood voor velen een pijnlijke, intimiderende of zelfs ongepaste gedachte is, blijft het een existentiële werkelijkheid die voor ieder van ons uiteindelijk onvermijdelijk is. Daarom is het van groot belang om ons gedurende de tijd dat wij onze levens hier op aarde mogen uitleven, af en toe stil te staan bij het idee van de dood, wat dit betekent voor ons leven en hoe we onze vaak overweldigende angst voor de dood kunnen begrijpen. Dikwijls fungeren religie, filosofie en kunst als hulpmiddelen om oog in oog te kunnen staan met zulke grote onderwerpen. Brahms en Strauss poogden deze drie te verenigen en zo met hun monumentale composities een brug te slaan tussen ons aardse bestaan en het Transcendente.
Vanavond trappen de orkestleden van het USKO en CM Keulen samen het concert af met Richard Strauss’ indrukwekkende werk ‘Tod und Verklärung’, oftewel ‘Dood en Verheerlijking’. In dit werk geeft Strauss zijn antwoord op de vraag: hoe voelt het om op je sterfbed te vechten voor je leven, te overlijden, en vervolgens het hiernamaals te betreden? Hij doet dit in de vorm van een symfonisch gedicht, een muziekvorm uit de negentiende eeuw waarin een gedicht, verhaal of schilderij wordt uitgebeeld in een vaak bombastisch orkestwerk. Een symfonisch gedicht heeft geen zang en dus geen tekst, maar volgt wel een specifieke verhaallijn die wordt uitgebeeld in de muziek. Dit wordt gedaan met behulp van zogenaamde ‘leitmotiven’, korte melodische fragmenten die symbool staan voor verschillende thema’s. Deze leitmotiven worden door het werk heen gebruikt, in overeenstemming met het verhaal. Zo gebruikt Strauss leitmotiven voor het lichaam van de stervende man, de dood, de wil tot leven, speelse en zorgeloze jeugdherinneringen, gepassioneerde hartstocht, en uiteindelijk de Verheerlijking die de kroon vormt op zijn leven.
Nadat Strauss zijn werk voltooid had schreef Alexander Ritter, een goede vriend en inspiratiebron van Strauss, een tekst waarin hij het narratief van het symfonisch gedicht beschrijft. Het stuk opent met de kalme scène van een zieke man in een schemerige kamer die op zijn sterfbed verzonken ligt in een diepe slaap, en waadt in melancholische jeugdherinneringen. Plots wordt de man wakker geschud door een pijnscheut, en introduceert de dood zich voor het eerst. Het lichaam van de man gaat tekeer en de Wil tot leven barst uit als een strijdkreet van het gehele orkest. Leven en Dood voeren een groots gevecht, maar geen van beide overwint en de chaos trekt snel weer weg. De man dommelt weer in slaap en zijn gehele leven gaat in herinneringen aan zijn ogen voorbij: eerst zijn zorgeloze en speelse jeugd, hoe hij opgroeit tot man, en uiteindelijk de gepassioneerde achtervolging van zijn levensdoel. Hier komt hij voor het eerst de mystieke inspiratiebron tegen die betekenis geeft aan zijn gehele leven: Verheerlijking.
Gedurende de rest van zijn leven overkomt de man vele obstakels op het pad van zijn eindeloze streven naar dit heilige doel, maar hij verliest zijn focus nooit, zelfs niet in zijn laatste uur. Na een kortstondig laatste gevecht tussen Leven en Dood overwint de Dood en ontstijgt de ziel van de man zijn lichaam. Dit is te horen in het orkest als een duizelingwekkend omhoog klimmende chromatische toonladder. Uit de diepe leegte die daarop volgt ontstaat de hypnotiserende puls van een gong, en vervolgens langzaamaan het condenseren van harmonieën in het basregister van de blazerssectie. Het Verheerlijkingsmotief krijgt vorm en bouwt voort op zichzelf door het hele orkest, alsmaar hoger klimmend tot aan het eeuwige licht. Het Ideaal waar de man zijn leven lang naar op zoek was, wordt nu eindelijk vervuld door de Verheerlijking, de Transfiguratie, van zijn eigen ziel.
Toen Strauss op zijn eigen sterfbed lag, zestig jaar na het componeren van dit werk, vertelde hij tegen zijn vrouw dat sterven precies zo was als hij het in ‘Tod und Verklärung’ had gecomponeerd: een ontzagwekkend doch optimistisch vooruitzicht voor ons stervelingen.
Na deze imposante inleiding vervolgt het concert na de pauze met Johannes Brahms’ grootse werk ‘Ein deutsches Requiem’, uitgevoerd door de overweldigende bezetting van de twee koren en orkesten samen. Waar Strauss de nadruk legt op de ervaring van het individu in de tocht naar het hiernamaals, benadert Brahms het thema van de dood vanuit een heel ander perspectief, namelijk dat van de collectieve mensheid die achterblijft op aarde en rouw moet dragen.
Waarschijnlijk was het overlijden van Brahms’ moeder de motivatie om zijn requiem te voltooien. Het vijfde deel, dat hij pas toevoegde na de eerste twee opvoeringen van het werk, dient als eerbetoon aan haar: ‘‘Ik zal jullie troosten, zoals een moeder haar kind troost’’. Wellicht kwam Brahms’ eerste inspiratie voor een requiem van het overlijden van zijn oude vriend, mentor en mede-componist Robert Schumann, negen jaar eerder. In het werk verwijst Brahms af en toe naar zijn overleden vriend in de vorm van Schumanneske Lieder, gezongen door de baritonsolist. Toen Brahms pas twintig jaar oud was had Schumann hem verklaard tot Beethovens opvolger, een titel die hij als een grote verantwoordelijkheid ervaarde. Lange tijd voelde hij zich niet waardig voor deze rol, tot hij tenslotte zijn requiem voltooide. Zo verwijst hij in het tweede deel naar Beethovens ‘Ode an die Freude’ wanneer hij het koor uit volle borst ‘Freude’ laat zingen. Ook Bachs invloed komt voorbij in de complexe fuga’s uit het derde en zesde deel, en in het slotdeel citeert Brahms zelfs een motiefje uit Bachs ‘O Mensch, bewein dein Sünde groß’ uit de Matthäus-Passion.
Een traditioneel requiem is een muzikale bezetting van teksten uit de Latijnse Dodenmis, die bedoeld is om voorgedragen te worden bij begrafenissen. Sinds de late vijftiende eeuw is het een traditie voor veel klassieke componisten om zich te wagen aan het op muziek zetten van de requiemtekst. Hoewel het een met religie doordrongen genre is, begonnen in de negentiende eeuw enkele agnostische componisten zoals Berlioz en Verdi ook voor het eerst seculiere requiems te schrijven, bedoeld voor opvoering in concertzalen in plaats van kerken. Binnen deze trend ging Brahms nog twee stappen verder: hij liet de Latijnse mistekst achterwege, en werkte in plaats daarvan met een andere, originele selectie Bijbelteksten en apocriefe teksten. Ook verving hij het kerkelijke Latijn met zijn moedertaal, het Duits, vanwaar de titel ‘Een Duits Requiem’. Hij was ontroerd toen hij later te horen kreeg dat Schumann ooit ook van plan was geweest een requiem te schrijven met dezelfde titel.
Brahms merkte op dat het werk net zo goed ‘Een Menselijk Requiem’ had kunnen heten, aangezien hij expliciete verwijzingen naar christelijke dogma’s ontwijkt, in een poging om zo een requiem te schrijven voor de gehele mensheid. Hoewel Brahms was opgevoed als Luthers christen, was hij nooit uitgesproken over zijn persoonlijke geloof, waardoor sommigen vermoeden dat hij agnostisch was. Hoe dan ook heeft zijn requiem een zeer existentieel doch troostend karakter. Keer op keer wordt de nederigheid van het menselijk bestaan onderstreept en de komst van de verlossing geanticipeerd. Op aarde moeten we ons kortstondige leed geduldig dragen en ons richten op het Goede, opdat we na onze dood beloond zullen worden met eeuwige vreugde. Dit is het doel van ons sterfelijke leven.
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide informatie over Brahms, Strauss en hun werken, kunt u de onderstaande QR-code scannen voor een link naar het (Engelstalige) informatieboekje voor dit programma, samengesteld door de Programmainformatiecommissie van het USKO.