Programmatoelichting – door Stijn Janssens
Vanavond zal het USKO voor u een fantastische vogelvlucht door de Finse en Baltische klassieke muziek ten gehore brengen. Alle muziek is gecomponeerd in de afgelopen 125 jaar, door componisten uit Finland, Estland, Letland en Litouwen, de landen ten oosten van Scandinavië.
Zang is diep geworteld in de Baltische culturele traditie en speelt een rol in vele thema’s en aspecten van het leven. In Estland, Letland en Litouwen vinden elke paar jaar grote zangfestivals plaats, waar volksmuziek en koormuziek gezongen wordt en waar vele duizenden mensen op af komen. Tussen 1987 en 1991 vond in de drie Baltische landen een aantal geweldloze protesten plaats tegen de bezetting door de Sovjet-Unie. Deze periode wordt nu de ‘Zingende Revolutie’ genoemd, vanwege de grote rol die gemeenschappelijke koorzang in deze protesten speelde. Het hoogtepunt van de protesten was de zogenaamde ‘Baltische weg’ op 23 augustus 1989, een menselijke keten van zeshonderd kilometer lang, bestaande uit twee miljoen mensen, vanaf de Estse hoofdstad Tallinn, via de Letse hoofdstad Riga naar de Litouwse hoofdstad Vilnius. Uiteindelijk leidden deze protesten tot de hernieuwde onafhankelijkheid van de Baltische staten.
Het koor trapt het concert af met Ood armastusele (‘Ode aan de liefde’) van de Estse componist Urmas Sisask. Veel van Sisasks muziek staat in het teken van religie en astronomische symboliek en harmonie, en dit stuk is niet anders. In de tekst beschrijft de dichter hoe hij en de Schepper via de sterrenhemel, tussen donkere wolken door, toenadering tot elkaar vinden, opdat de schepper met Zijn licht de dichter liefde leert. Sisask weet deze sfeer fantastisch te vangen in waarlijk etherische koormuziek.
Hierna zingt het mannenkoor het ludieke Tantsulaul (‘Danslied’) van de Estse componist Veljo Tormis. Hij was een van de grootste componisten van Estland, bekend voor zijn grootse oeuvre koormuziek, en hij gaf zelfs compositieles aan Arvo Pärt. Volksmuziek is centraal aan muziek, waardoor hij de meeste censuur van de Sovjet-Unie wist te ontwijken. Tantsulaul beschrijft een ongetalenteerde maar wel zelfverzekerde danser. Hij is zelfs zo zelfverzekerd dat hij de onzekere danseres Mari uitnodigt om mee te dansen, gaten in zijn sokken krijgt van het dansen en een doedelzak-achtige piep in zijn oren krijgt van de muziek. Het is een vrolijk stuk waarin het koor moet klappen, stampen en fluiten om het dansfestijn nog beeldender te maken.
Als derde koorwerk van de avond zingt het koor het stuk Muusika (‘Muziek’) van Pärt Uusberg, een jonge Estse componist en dirigent die al vele prijzen won met zijn composities en geliefd is onder het Estse volk. De tekst is een gedicht van de negentiende-eeuwse Estse dichter Juhan Liiv, waarin hij de oorsprong van muziek in de harten van mensen zoekt in het eerste harmonische geluid van de natuur, ergens in de kosmos, de zon, kleine bloemetjes, een boswind, een moeders stem of het water van tranen.
Na deze a-capellakoorwerken speelt het orkest de Derde Symfonie van de Finse componist en nationale volksheld Jean Sibelius. Zijn eerdere symfonische werken en eerste twee symfonieën waren sterk romantisch en geïnspireerd door de Finse natuur, cultuur en volksverhalen. Hierdoor had hij al een grote reputatie als nationale componist verworven, versterkt door de Finse onafhankelijkheidsstrijd van Rusland die op de achtergrond speelde. Zijn Derde Symfonie markeerde echter een ommekeer en een nieuwe muzikale richting voor de vier symfonieën die hij erna componeerde. De focus verschoof weg van de wereld en de politiek, naar de muziek zelf en de artistieke vrijheid en innovatie. Ten opzichte van zijn eerste twee symfonieën is de stijl van de Derde spaarzaam, maar tegelijk muzikaal complexer, met minder bombastische romantiek en meer complex contrapunt, innovatieve orkestraties en sfeer-schildering. Wel bleef Sibelius, in tegenstelling tot zijn modernistische tijdgenoten, altijd binnen de romantische stijl componeren. Ondanks het gebruik van Finse volksdeuntjes, lag de nieuwe stijl het publiek tijdens de première helaas minder goed: de Derde werd in eerste instantie niet lovend ontvangen. Desondanks is het een absoluut goedaardig stuk vol levendige melodieën en hoopvolle harmonieën, en door en door Fins.
Na de pauze vervolgt het concert met een tweede koorwerk van Uusberg, Igaviku tuules (‘In de wind van de eeuwigheid’). Uusberg schreef Igaviku tuules in 2019 voor het Estse festival Laulupidu, het grootste zangfestival ter wereld, waar hij de 35.000 aanwezigen die de première van het stuk zongen dirigeerde. De tekst is samengesteld uit drie teksten: een gedicht van Kristjan Jaak Peterson, een gedicht van Juhan Liiv en een oud volksliedje. Het stuk opent met een in Estland beroemd vers van Peterson. Peterson was een van de eersten die serieuze poëzie schreef in de Estse taal en stelt in zijn vers dan ook de vraag of de taal van Estland niet op een ‘windvlaag van gezang’ door poëzie vereeuwigd zou kunnen worden.
Hierna spelen het koor en orkest samen het stuk De profundis van de Litouwse componist Čiurlionis. Čiurlionis was zowel schilder als klassiek componist, en zette zich tijdens zijn leven in voor de nationale Litouwse kunst, maar werd hier pas postuum voor erkend. Hij was synestheet, waardoor hij kleur en beelden zag bij muziek en vice versa. Dat verklaart wellicht zijn veelzijdigheid als kunstenaar. De tekst van de cantate De profundis is een vrije Litouwse vertaling van Psalm 130 ‘Uit de diepten’. Het stuk was Čiurlionis’ afstudeerwerk aan het conservatorium van Warschau.
Ter conclusie van het concert spelen we twee werken van de Letse componist Jāzeps Vītols. Vītols kreeg compositieles van Rimsky-Korsakov en gaf zelf les aan onder andere Prokofjev. Hij verdiepte zich, net al vele andere Baltische componisten, in de volksmuziek van zijn land, en wordt tegenwoordig gezien als de ‘vader van de Letse muziek.’ Eerst zingt het koor een van de populairste Letse koorwerken: Gaismas pils, wat ‘kasteel van licht’ betekent. Het kasteel van licht in de tekst staat symbool voor de oude glorie van Letland, die tot de bodem van een meer gezonken is, een metafoor voor de bloedige onderdrukking van de Letten. Als iemand zich de naam van het kasteel herinnert, zal het kasteel herrijzen, iets dat aan het eind van het lied ook gebeurt. Het laatste stuk, de korte cantate Dziesma (‘Het lied’) wordt uitgevoerd door het koor en orkest samen met sopraansoliste Sandra Siniväli. Het beschrijft hoe tonen samenbinden tot een lied, op de vleugels waarvan de ziel opstijgt uit het leed en de zorgen, naar de vrede van de sterrenhemel.